‘Korte keten’ is ook economisch interessant

De manier waarop onze geglobaliseerde economie vandaag de dag georganiseerd is, doet veel vragen rijzen. Wij zijn wel braaf thuis gebleven tijdens de pandemie, maar de producten en diensten die we aankopen hebben vaak al de halve wereld rondgereisd. Naast de enorme vervuiling voor onze planeet, zitten in de wereldwijde productieketens ook vele werknemers verstopt van wie de arbeidsrechten geschonden worden. Is dit model wel houdbaar op de lange termijn? Of zouden we beter evolueren naar een economie van ‘korte ketens’?

Steeds meer wordt gezocht naar manieren om de internationale toeleveringsketens te verkorten. De aandacht voor kortere ketens werd recent ook sterk ‘geboost’ door de coronacrisis, die de kwetsbaarheid van de internationale toeleveringsketens op scherp stelde. Ook de crisis van de energieprijzen en in het kielzog daarvan de transportprijzen doen het debat heropleven. Ook vanuit economisch oogpunt wordt de korte keten interessant.

Dat blijkt uit het verhaal van Nobi, een Antwerpse start-up. Het bedrijf startte in 2018 met de ontwikkeling van slimme lampen voor senioren. De lampen detecteren valincidenten en schakelen vervolgens hulp in. “De eerste productie van 1.000 lampen gebeurde ‘in huis’, om snel te kunnen inspelen op eventuele problemen,” legt bedrijfsleider Roeland Pelgrims uit. Maar voor de opschaling naar een grotere productiecapaciteit zocht het bedrijf de internationale markt af. “En we stelden vast dat de productie maar liefst 18% goedkoper kon in eigen land, binnen het eigen bedrijf en met eigen personeel!”

Hoe komt dat?

PELGRIMS: “Er is ten eerste het transport. Niet alleen is de kost daarvan fors toegenomen. Maar er is ook steeds meer onzekerheid omwille van de kwetsbaarheid van supply chains. Ten tweede zijn er de invoerrechten. Voor afgewerkte producten gelden duurdere tarieven dan voor raw materials. Die wegen echt wel door. En ten derde is er het geopolitieke landschap. Er is steeds meer scepsis over produceren in landen als China. Zeker wanneer het gaat om hoogtechnologische of privacygevoelige producten. We willen het risico vermijden om daardoor in de problemen te komen.”

 

“De productie in eigen land bleek maar liefst 18% goedkoper!”

 

Maar hoe zit het dan met die befaamde loonkosthandicap?

PELGRIMS: “Natuurlijk liggen de loonkosten hier hoger dan in China. Al wil ik dat graag ook nuanceren. Ook daar zijn de lonen de voorbije jaren flink gestegen. De productie verhuizen naar ginder is dus sowieso geen no brainer meer. Bovendien is de loonkost maar een stukje van de totale projectkost. Die is voor ons productieproces niet doorslaggevend. Opstartvertragingen in een ver land en fouten door communicatieproblemen brengen ook aanzienlijke kosten mee. De combinatie van al die factoren compenseren in ons geval die loonkosthandicap.”

‘In ons geval’ zeg je. In welke mate geldt wat voor jullie geldt ook voor andere producenten?

PELGRIMS: “Het zou me niet verbazen als ook andere maakbedrijven tot eenzelfde slotsom zouden komen. Voor high added value manufacturing heb je vooral goed opgeleid personeel nodig en een hoogtechnologische omgeving. De lonen zijn niet doorslaggevend.”

 

“Wij geloven sterk in de meerwaarde van een stabiel team, met mensen in eigen loondienst.”

 

Jullie besteden de productie niet uit, maar houden alles zelf in handen. Een bewuste keuze?

PELGRIMS: “Toch wel. Wij geloven sterk in de meerwaarde van een stabiel team, dat trots is om mee te werken aan ons project. Dat doe je niet met steeds wisselende medewerkers met weekcontracten, maar door mensen in eigen loondienst, van hoog tot laag. In de ontwikkeling werken vooral hooggeschoolde kenniswerkers, maar in de productie betrekken we alle lagen van de bevolking bij ons project. Al onze medewerkers voelen zich mee eigenaar van het product dat ze maken. Die fierheid maakt wel degelijk een verschil. In die zin zijn onze keuzes ingegeven door gezond sociaal opportunisme.”

Blijven jullie in België?

PELGRIMS: “Dat is alleszins de bedoeling. Maar we zijn inmiddels actief in zeventien landen. In de toekomst willen we ook productie opzetten in de andere landen of regio’s waar we onze producten afzetten. We willen produceren zo dicht mogelijk bij de afzetmarkt. Dus wellicht zullen we vanaf 2024 voor die lokale markten ook gaan produceren in de VS en Duitsland. Zo willen we de transportkosten en de milieu-impact beperkt houden.”

Auteur: Jan Deceunynck | Illustratie: Davien Dierickx