Valse verwachtingen op de arbeidsmarkt

Ambities opgeven is vaak net zo’n opluchting als ze bereiken

Je bent jong en je wil wat. Nu alleen nog weten wat je wil en de wereld ligt aan je voeten. Het lijkt wel verliefdheid: vol dromen en verwachtingen vlieg je de arbeidsmarkt op. Na een paar jaar werken komt meestal de ontnuchtering, zo’n droomjob als die waarop je hoopte, kreeg je niet en iets beters vinden valt niet mee.
Waar je vol verlangen naar uitkeek, maakt plaats voor routine.

Vaak is de eerste job even ontnuchterend als wakker worden na een nachtje uitgaan. Op den duur word je realistischer over jezelf en de boze wereld. Hoe komt het dat je carrière vaak tegenvalt als je erop terugkijkt? Volgens filosoof Søren Kierkegaard is het een kwestie van perspectief: het leven wordt voorwaarts geleefd, maar achterwaarts begrepen.
Je weet wanneer je honger hebt, maar je weet niet zomaar wat je wil. Hoe kom je daar achter? Meestal ga je na wat je graag en spontaan doet. Niet altijd levert dit veel zinnigs op, meestal van alles en nog wat: bergwandelen, gamen, voetballen, zonnebaden. Activiteiten zonder directe aansluiting op een studie of de arbeidsmarkt.
Als je op je 18de een studie of beroep moet kiezen, weet je weinig van de consequenties van je keuze. Je kunt kiezen uit honderden studies en je kiest er één die je iets lijkt of die je niet al te zeer tegenstaat. De keuze die je dan maakt, bepaalt in hoge mate je eerste job.

Koen ging Germaanse filologie studeren, hij las van jongs af aan graag en gulzig. En wat bleek? Tijdens z’n studie viel de letterkunde nogal tegen, het analyseren van de vertelperspectieven van romans ging ten koste van zijn passie. Tot zijn verbazing spraken taalkunde en grammatica hem veel meer aan, vakken die hij op de middelbare school niet had. Na z’n studie werd hij leraar, het voor de hand liggende beroep. Maar na een paar jaar had hij genoeg van de tijdelijke aanstellingen in verschillende ver uit elkaar liggende scholen en de eindeloze lesvoorbereidingen. Gelukkig zag hij een uitweg: hij was een erg goede student geweest en kreeg een doctoraatsbeurs.
Moeilijk wordt het als je een passie hebt waar de arbeidsmarkt geen boodschap aan heeft. Neem nu Bart, een vlotte jongen op flashy fluoschoenen die sinds z’n 16de niets liever doet dan uitgaan, dansen, party’s organiseren, dj zijn en muziek maken. Met centen van vakantiejobs heeft hij zelfs zijn kamer kunnen ombouwen tot een geluidsdichte studio, waar hij componeert en mixt tot hij de juiste dansmuziek te pakken heeft. Muziek is leven, vindt hij en z’n studie ligt voor de hand: audiovisuele kunsten. Nu hij 21 is en zijn studie heeft afgerond, moet hij werk zoeken. Al spoedig blijkt dat de arbeidsmarkt alleen op die enkele uitblinker in zijn vak zit te wachten. Hoe kun je met trancemuziek je pensioen halen? Hij weet het niet meer, zou hij niet gewoon meedoen aan de selectieproeven voor politie-inspecteur? Uiteindelijk is hij als logistiek medewerker bij een fabriek van hogedrukreinigers aan de slag gegaan. En zo beland je vaak heel ergens anders dan waar je passie naar uitgaat.

Vervreemding

Het bekende opleidings- en loopbaanadvies om toch vooral je passie te volgen leidt dus tot nogal onvoorspelbare uitkomsten, waarvan je je kunt afvragen of ze nu wel de realisatie van die passie zijn. Als dit niet of maar beperkt zo is, vervreemd je van jezelf en krijg je een gevoel van teleurstelling. Je moet vooral jezelf goed kennen en dat kost tijd. Zoek en kies iets wat aansluit bij je interesse of passie, maar wees niet blind voor de gevolgen. Niet willen wat je niet kunt waarmaken.
We leven nu eenmaal in een samenleving die zich laat voorstaan op gelijke kansen voor iedereen en waarin succes als een keuze (en plicht) wordt gezien. Anders ben je een loser. Wie durft er rond voor uit te komen niet ambitieus te zijn? Maar je loopbaan hangt niet alleen van jezelf af, het leven is geen menu waaruit je maar kunt kiezen. In werkelijkheid spelen toeval, geluk en volharding een veel grotere rol. In de woorden van de filosoof Niccolo Machiavelli: het lot heeft de helft van onze zaken in handen en wij de andere helft. Zo zijn er diverse succesfactoren waar je geen enkele invloed op hebt, zoals de conjunctuur en de managementcultuur.

Conjunctuur

In de jaren 1960-1970 beleefde de economie een puberteit, ze groeide (vaak) zo hard dat veel werknemers automatisch meegroeiden. Niet alleen de bomen groeiden tot in de hemel. Het aantal studenten nam exponentieel toe en wie een doctoraat had, werd hoogleraar. Koen kan dat nu rustig vergeten. Er waren zelfs werknemers te kort, vooral in de minder fijne sectoren zoals de industrie en de mijnbouw. België ging arbeidskrachten ‘importeren’ uit Marokko en Turkije. De overheidsinkomsten namen in deze periode sterk toe waardoor de sociale zekerheid kon worden uitgebouwd en de staat steeds meer taken en ambtenaren op zich nam.
Wel een heel ander beeld dan in de jaren 1980-1990 toen zowel bedrijven als de staat in de ban kwamen van een radicaal bezuinigingsbeleid omdat begrotingen dreigden te ontsporen. Alles moest worden ontvet en gesaneerd en het resultaat is anorexia: met zo min mogelijk mensen zo veel mogelijk doen. Sindsdien is men niet meer op een ander idee gekomen. En dus groeien de werkdruk, het aantal burn-outs en de groep werknemers met langdurig ziekteverlof. Wie de tijd mee heeft, maakt dan ook meer kans om z’n carrièredromen waar te maken.

Management voor dummies

Hoe zit het met de kansen binnen een organisatie? Je zou denken dat wie het best presteert, vroeg of laat komt bovendrijven. Maar met prestaties dwing je niets af en veel lijkt op willekeur en toeval te berusten. Je kunt wel manager willen worden, maar er moet net plaats zijn. Je mag er vanuit gaan dat je niet de enige bent met die ambitie. We zijn ook ijdel genoeg om onszelf te overschatten, denk dus niet dat je vanzelfsprekend beter bent dan de concurrenten. Trouwens, wat is beter? Sommigen hebben misschien andere kwaliteiten dan jij. Ze komen beter over of ze hebben een ‘beter’ gevoel voor sociale en machtsverhoudingen.
Gelukkig kunnen minder kwaliteiten juist een voordeel zijn! Ga maar na: collega-managers kunnen vanuit het principe ‘soort zoekt soort’ een zwakke manager steunen, omdat ze zelf niet zo sterk zijn (‘hij past perfect in het beleidsteam’) of omdat ze de macht zo min mogelijk willen delen. Medewerkers kunnen een zwakke manager verkiezen omdat ze zo autonoom mogelijk willen werken. En de ‘ceo’ benoemt graag een slappe manager omdat die altijd loyaal en van hem afhankelijk zal zijn. Een tassendrager is altijd bruikbaar! Zo krijgen we dan een bedrijfscultuur volgens het principe ‘hoe lichter je bent, des te hoger je stijgt’. Wie in zo’n organisatie werkt, mag zichzelf gelukwensen met een promotie, hij is gewogen en licht genoeg bevonden.


Ambitie

Ambitie is goed te begrijpen. De reclame verleidt je met alle lekkers dat in de wereld te koop is en een hoge functie verzekert je van respect, eerbied en erkenning, de liefde van de wereld. Sommigen komen ook aan zelfontplooiing toe.
Veel ambitie is niet meer dan een blinde wil om op te klimmen omdat familie, vrienden en onze cultuur dit verwachten. Het is aangepraat en levert geen blijvende bevrediging op. De filosoof Alain de Botton vergelijkt in ‘Statusangst’ (2004) ambitie met het beklimmen van een berg. We denken dat we op een hoogvlakte van geluk aankomen als we de top bereiken, maar in werkelijkheid kunnen we die toestand niet volhouden en dus dalen we maar weer af naar het dal der plichten. Na verloop van tijd krijgen we vanzelf behoefte aan een nieuwe uitdaging, willen we andere horizonnen verkennen en start de cyclus opnieuw.
Wie ambitieus is, is bovendien afhankelijk van het oordeel van anderen: zij moeten je prestaties zien en bereid zijn om die te erkennen. Het maakt je kwetsbaar als je erop hoopt de haver te krijgen die je denkt te verdienen. De filosoof Arthur Schopenhauer waarschuwde al dat je je levensgeluk niet in de hoofden van anderen moet situeren. Wie dat wel doet, onderschat de mist en onzin die daar heersen. Het is beter om je verwachtingen en ambities in de loop van de tijd bij te stellen. Rekening houdend met je capaciteiten, interesses, energie en behoeften moet je jezelf niet overvragen. Je kunt wel dromen van een baan als professor, maar heb je daar werkelijk alles voor over?

Hoe veeleisender je bent, des te moeilijker het is om alles waar te maken. Je zult altijd moeten inleveren: alles inzetten om een bepaald beroep of doel te bereiken, leidt tot verlies op andere terreinen. Vandaar dat het opgeven van ambities vaak net zo’n opluchting is als het bereiken ervan. Je moet je zien te verzoenen met je wensen en mogelijkheden. Voor alles wat hierboven uitgaat, betaal je een (hoge) prijs, maar die ligt voor iedereen anders. Als je je droombaan niet krijgt, kun je altijd denken: wie weet waar ik aan ontkomen ben. Wie met minder genoegen neemt, kan zich laten inspireren door de dichter J.C. Bloem: alles is veel voor wie niet veel verwacht.

Auteur: Peter Bakema | Foto: Shutterstock, Cartoon: Klier